28
JUL
2015

De toekomst van de vrije beroepen in de WCO

Geschreven door Cindy Cornelis, zomerstagiaire bij het team corporate en IP/ICT recht.

Artikel 4 van de Wet Continuïteit Ondernemingen heeft vorig jaar aanleiding gegeven tot een prejudiciële vraag bij het Grondwettelijk Hof over de verenigbaarheid met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel van de uitsluiting van de vrije beroepers uit de WCO en dit in vergelijking met alle andere zelfstandigen die in de vorm van een burgerlijke vennootschap met handelsvorm optreden (Brussel (9e k.) 16 januari 2014, TRV 2014, afl. 3, 288.).

Vrije beroepers zijn in de huidige Wet Continuïteit Ondernemingen (WCO) uitgesloten. De wet bepaalt in haar artikel 3 dat ze van toepassing is op handelaars, natuurlijke personen en rechtspersonen, landbouwers-natuurlijke personen, landbouwvennootschappen en burgerlijke vennootschappen met handelsvorm. Een vrije beroeper is geen handelaar, behoort evenmin tot één van de andere categoriëen en bovendien sluit artikel 4, lid 1 expliciet toepassing uit voor “burgerlijke vennootschappen met handelsvorm die de hoedanigheid hebben van een lid van een vrij beroep zoals omschreven in artikel 2, 1° van de wet van 2 augustus 2002. […] of waaronder de beoefenaars van een vrij beroep hun activiteit uitoefenen”.

In een arrest van 12 maart 2015 heeft het Hof het verlossende antwoord geleverd en geoordeeld dat er geen sprake is van discriminatie (GwH 12 maart 2015, nr. 2015/31.).

Het Hof verwees hiervoor naar de parlementaire voorbereidingen van de wet.

Enerzijds is de wet erop gericht “een systeem te creëren waarmee zonder al te veel moeilijkheden een economische activiteit kan worden geherstructureerd tegen een achtergrond van pre-faillissement en zelfs van dreigend faillissement […], zodat […] de schuldenaar die liquiditeitsproblemen heeft – of zelfs in staat van faillissement verkeert – over een waaier van mogelijkheden beschikt om de onderneming die rendabel kan worden gemaakt, te redden“. Vrije beroepers kunnen niet failliet verklaard worden. Zoals blijkt uit de ratio legis is de WCO erop gericht om het faillissement te voorkomen. Aangezien faillissement niet mogelijk is bij vrije beroepers, heeft men geen middelen nodig om het te voorkomen.

Anderzijds werden vrije beroepers uitgesloten omdat ze meestal onderworpen zijn aan een eigen tuchtregeling die financiële controle omvat waardoor ze worden gecontroleerd en bijstand en raad krijgen. Er gelden volgens het Hof dan ook enkele deontologische regels eigen aan de vrije beroepen die ervoor kunnen zorgen dat de toepassing van de WCO-procedure op hen problematisch is.

Het onderscheid tussen de vrije beroepers en andere zelfstandigen werkzaam in een burgerlijke vennootschap steunt aldus op een objectief criterium met name “de niet-commerciële aard van de handelingen die de uitoefening van een vrij beroep kenmerken”.

De toekomst zal uitwijzen hoe lang deze rechtspraak nog stand zal houden gezien het voornemen om het Wetboek Economisch Recht (WER) uit te breiden met een aantal boekdelen betreffende de WCO, de faillissementswet en het Wetboek van Koophandel. Minister van Economie Kris Peeters geeft in zijn beleidsverklaring ook aan dat dit de kans biedt om de oude regels te actualiseren aangezien volgens de minister “het oude begrip ‘koopman’ niet meer spoort met de aanduiding ‘onderneming’ in het economische recht.”

Worden deze veranderingen effectief doorgevoerd, zullen de vrije beroepers in de toekomst toch onder het toepassingsgebied van de WCO terechtkomen aangezien ze in het kader van het WER als onderneming moeten worden beschouwd.

Het is nog maar te hopen dat de wetgever, omwille van de specifieke deontologische regels zoals het beroepsgeheim, geen opdeling maakt in twee boekdelen tussen gewone ondernemingen en vrije beroepen zoals men deed bij de regeling omtrent de marktpraktijken en consumentenbescherming.

Kanttekening: Het begrip ‘vrije beroeper’ wordt vandaag niet meer ingevuld aan de hand van de wet van 2 augustus 2002. Deze wet werd opgeheven en het begrip ‘beoefenaar van een vrij beroep’ werd opgenomen in het huidige artikel I.8, 35° WER. Bepaalde entiteiten die vroeger vrije beroeper waren onder de oude wet zijn dit niet meer onder het huidige recht. Men interpreteert het begrip vrije beroeper in het kader van de WCO dan ook best zoals gedefiniëerd in het WER.

Bronnen:

  • K. VAN TILBORG, “Uitsluiting vrije beroepers uit WCO: niet discriminerend”, Balans 2015, afl. 738, p 1.
  • Beleidsverklaring van 13 november 2014; Parl.St. Kamer 2014-2015, nr. 54-0020/007.
  • R. STEENNOT, “ ‘Vrije beroep’ in de zin van het wetboek van economisch recht”, NjW 2015, afl. 321, 318.
  • H. LAMON, “Voorlopig geen WCO en faillissement voor vrije beroepen”, De Juristenkrant 2015, afl. 307, 1 en 16.
17
JUL
2015

E-Health – de verwerking van gezondheidsgegevens

E-Health: de verwerking van gezondheidsgegevens via applicaties op je iPhone – iWatch – etc- “Working Party 29” verduidelijkt het toepassingsgebied

Dezer dagen zetten bedrijven als Apple en Samsung meer en meer in op de ontwikkeling van gezondheidsapplicaties. Het gaat hier over de zogenaamde “smart watches” en arm-/polsbanden die gezondheidsinformatie over de “user” verzamelen. Maar al te vaak beseffen de gebruikers van zulke applicaties niet dat hun gezondheidsgegevens worden verwerkt met mogelijks negatieve gevolgen voor hun privéleven. Het is hierbij dan ook van belang dat gebruikers bewust zijn of worden van de gevoelige data die zij ter beschikking stellen aan deze ondernemingen.

We dienen te benadrukken dat gezondheidsgegevens tot een beter beschermde categorie van data behoren. Maar ingevolge de toename van het aantal gezondheidsapplicaties, heeft de “Working Party 29” (hierna: WP 29) in februari van dit jaar een verduidelijking gegeven over welke data als gezondheidsgegevens dienen te worden beschouwd. Persoonlijke data wordt als gezondheidsdata aanzien wanneer:

1. de data inherent/duidelijk medische data zijn;
2. de data ruwe sensorgegevens zijn die kunnen worden gebruikt op zichzelf of in combinatie met andere data om tot een besluit te komen over de actuele gezondheidstoestand of gezondheidsrisico van een persoon; of
3. conclusies worden getrokken over een persoon zijn persoonlijke gezondheidsstatus of gezondheidsrisico (ongeacht of deze conclusies accuraat of inaccuraat, wettig of onwettig, of anderszins adequaat of inadequaat zijn).

Daarenboven verduidelijkt WP 29 dat wanneer de data niet worden verstuurd en/of verwerkt buiten het toestel, de verplichtingen van de richtlijn 95/46/EG niet van toepassing zijn (zie art. 3, 2 richtlijn 95/46/EG). Maar wanneer de verwerking van deze gegevens echter wel plaatsvinden buiten het toestel worden deze enkel toegestaan in de gevallen zoals bepaald in artikel 8 (2), (3), en (4) van richtlijn 95/46/EG.

Maar niet alle informatie die wordt verzameld via “health applications” zijn gezondheidsgegevens in de zin van artikel 8 van de richtlijn, e.g. de registratie, via een applicatie op je iPhone, van het aantal stappen gedurende een wandeling zal niet volstaan om een besluit te maken over jouw gezondheidsstatus. In dit kader waarschuwt WP 29 in haar annex voor data die zich in de zogenaamde “grijze zone” bevinden. In deze gevallen is het niet altijd even evident om te bepalen of de verzamelde data “gezondheidsgegevens” omvatten of niet.

WP 29 benadrukt wel dat niet enkel de aard van de data, maar ook de bestemming van deze gegevens in acht moet worden genomen bij de toetsing of de data te kwalificeren zijn als gezondheidsgegevens. Zo zal bijvoorbeeld een 1-mailge registratie van data betreffende een persoon zijn gewicht of bloeddruk (zonder bijkomende informatie over leeftijd of geslacht) niet volstaan om een conclusie te treffen over de gezondheidstoestand van deze persoon. Maar indien deze gegevens worden verzameld voor een bepaalde periode en in combinatie met de gebruiker zijn leeftijd en geslacht staat dit ons wel toe om een besluit te maken over de gezondheidsstatus van deze persoon.

Annex Working Party 29 – Health data in apps and devices